Pagina's

zaterdag 22 februari 2014

Het zijn de onopgevoeden die de opgevoeden moeten opvoeden (2014)

Onlangs vertelde mijn nog geen vier jaar jonge kleinzoon dat hij zin had in pizza. ‘Kan,’ zei ik, ‘laten we er een halen.’ Hoeft niet, antwoordde hij terwijl hij mijn iPad pakte en druk begon te schuiven en te kloppen. Na een minuut was hij zover en vroeg… mijn rekeningnummer. Deze in mijn ogen verbluffende actie was afkomstig van dezelfde kleinzoon die ongeveer anderhalf jaar geleden, hij was twee, geen idee had wat hij met een glossy moest doen. Na ‘het ding’ even aangekeken te hebben, begon hij erop te klikken en mee te schuiven, keek het nog ’s aan en gooide het vervolgens met een grote boog van zich af. Commentaar: ‘(Ka)pot.’ 

Ik vertel dit omdat het in een notendop het probleem aangeeft waarmee docenten journalistiek op dit moment te maken hebben: de veranderingen gaan zo snel dat ze zelfs niet voor te stellen zijn. Voor mij is een tijdschrift wat het voor ons allen is: een bundeltje bedrukt papier. De wereld van mijn kleinzoon daarentegen ziet er volstrekt anders uit: zoals je een pizza vanzelfsprekend online bestelt, zo moe(s)t een plaatje met woorden clickable zijn. Hoe overbrug je zo’n kloof?

Eerlijk gezegd vrees ik het antwoord. Dat is namelijk ontkennend: zo’n kloof overbrug je niet. Nu is dat in dit geval geen probleem. Het maakt niet uit of we pizza’s per telefoon of via internet bestellen zoals het ook niet uitmaakt hoe mijn kleinzoon tijdschriften bekijkt. Dat ligt anders als de relatie tussen mij en mijn kleinzoon een andere zou zijn, bijvoorbeeld als die tussen docent en student. Hoe zou ik, gepokt en gemazeld in papier, les kunnen geven aan mensen voor wie alles digitaal is? Gelukkig heb ik dat probleem met mijn studenten (aan de School voor Journalistiek in Utrecht) niet, nog niet. Zij vinden bijna zonder uitzondering papier net zo belangrijk als ik en geloven geen moment dat het binnen afzienbare tijd plaatsmaakt voor digitaal. Maar ze zitten wel vol vragen, vooral over hun toekomst, en verwachten van mij, hun docent, antwoorden. Maar heb ik die, is iemand in staat zonder bluf een wissel op die toekomst te trekken? Opnieuw vrees ik het antwoord, niet omdat ik zo’n bangerik ben maar omdat ik zoveel mogelijkheden zie dat mijn hoofd, eerlijk gezegd, behoorlijk in de knoop zit.

Sinds het begin van dit studiejaar zit ik in een commissie die zich bezighoudt met een plan tot hervorming van de Utrechtse faculteit voor Communicatie & Journalistiek. De aanleiding voor die hervorming is een veelvoudige. Een daarvan is bezuiniging. Dat zegt natuurlijk niemand maar hij speelt wel een rol. Hetzelfde geldt voor de terugloop van de studentenaantallen. Bij journalistiek valt die nog mee, er zijn altijd nog meer aanmeldingen dan plaatsen, maar bij communicatie is de terugloop onmiskenbaar. Toch zijn deze twee practische redenen niet de belangrijkste – en zeker niet de meest interessante. Die liggen bij de inrichting van de faculteit en de veranderingen in het werkveld.

In de loop van jaren is de Utrechtse faculteit voor Communicatie en Journalistiek uitgegroeid tot een veelvoud (7) aan opleidingen en een wirwar (> 300) aan vakken. Het is vaak onduidelijk wat de verschillen en overeenkomsten tussen een en ander zijn. Zo bestaat er de opleiding bedrijfscommunicatie. In een aantal aspecten onderwijst deze gewoon bedrijfsjournalistiek en dat is een branche waarin uiteindelijk vele journalistiekstudenten terecht komen. Verder bestaat er sinds enkele jaren een opleiding Communicatie en Media Design. Dat klinkt technisch maar is het slechts ten dele want een van de belangrijkste dingen die studenten daar leren is het vertellen van verhalen, zij het in multimediale vorm. Maar is dat niet precies wat studenten journalistiek ook zouden moeten leren? Dan is er een al oudere opleiding Digitale Media en Communicatie. Als ik eerlijk ben, kan ik niet goed zeggen waarin deze zich onderscheidt van de eerder genoemde Communicatie en Media Design zoals ik eigenlijk ook steeds minder goed kan uitleggen waarom de journalistiekopleiding niet volledig multimediaal is ingericht. Want dat is zij niet, al zeggen we van wel of doen we alsof.

Dat de Utrechtse opleiding voor een groot deel nog ouderwetse journalistiek onderwijst, is niet moeilijk te begrijpen. De school is de oudste journalistiekopleiding van Europa en heeft dus een relatief lange traditie. Traditie en vernieuwing staan per definitie op gespannen voet. Ook speelt het even pijnlijke als voor de hand liggende feit dat de meeste docenten van digitale media onvoldoende kaas hebben gegeten en vermoedelijk ook nooit voldoende kaas zullen eten. Ze zijn wat ouder, stammen uit het papieren c.q. audiovisuele tijdperk en zijn net zo min in staat de meest recente ontwikkelingen te volgen als ik mijn kleinzoon kan volgen. Het klinkt somberder dan ik zou willen maar misschien is een zekere somberheid wel nodig om het licht te zien.

Hoe zeer het werkveld verandert – en daarmee ben ik bij de vierde reden om de faculteit ingrijpend te hervormen -, valt dag in dag uit te lezen en te horen. Neem alleen al de man die onlangs op de Nieuwjaarsborrel van de NVJ en op de Hoofdredacteurendag voor publieks-, opinie- en omroepbladen sprak, Zach Wise. Zelfverzekerd beweert hij dat papieren kranten en tijdschriften volledig zullen verdwijnen. ‘Maar digitaal zullen ze bloeien,’ voegt hij er optimistisch aan toe. Helaas zijn er velen die met evenveel en even goede argumenten iets volstrekt anders beweren. Dat ontdekten we ook toen we in het kader van de hervorming van de faculteit met vele mensen uit het werkveld spraken en door een onderzoeksbureau een enquête lieten houden. Kort samengevat luidt de uitkomst dat het alle kanten op kan.

Zoals gezegd vragen de studenten me regelmatig hoe ze hun toekomst het best kunnen voorbereiden. Ik vertel ze eerlijk, met mate, van mijn verwarring maar voeg daaraan toe dat ik denk dat er toch wel een paar dingen vaststaan. De belangrijkste daarvan en tevens wellicht de redding van mijzelf en heel wat collega’s is dat de basisvaardigheden van de journalist, ondanks technologische en andere revoluties, niet veranderen. Dat geldt op z’n minst vakken als research en vertellen. Zonder deze was de journalistiek in de tijd van Herodotus al ondenkbaar en zal dat in het jaar 2100 nog steeds zijn. Verwant aan deze geruststellende gedachte is het feit dat de geschiedenis leert dat veranderingen meestal minder ingrijpend zijn dan de tijdgenoot denkt. Toen de fotografie ontstond, dacht men dat de schilderkunst zou verdwijnen, toen de tv kwam zou dat de ondergang van de radio en de bioscoop betekenen en internet, zo denken we nu, zal alles kaalslaan. Ondertussen hebben we van alles voorlopig vooral meer: meer papier, meer geluid, meer beeld.

Maar helemaal ongelijk hebben de internetgoeroes natuurlijk niet. Het is ondenkbaar dat internet en alles wat daarmee samenhangt, verdwijnt. Een journalist die niet in staat is daarmee om te gaan, gaat een zekere werkeloosheid tegemoet. Tegelijkertijd is internetwijsheid onvoldoende om te overleven. Je moet je specialiseren: in een medium, een onderwerp, een tool. Zonder specialisme kom je er evenmin. En tot slot - maar dat is vermoedelijk meer tijdgebonden, al is het tevens het onderwerp waarover studenten zich de meeste zorgen maken – moet je ook nog in staat zijn een eigen bedrijfje op te zetten en te onderhouden. Freelancen, zzp’en of iets in die richting heeft voorlopig de toekomst.

Maar hebben studenten iets aan deze raadgevingen? Als ik tijdens het praten naar hun gezichten kijk, betwijfel ik het. Aan de ene kant geloven ze me wel, aan de andere kant vragen ze zich terecht af wat mijn mening waard is. Een van de vakken die ik onderwijs is het maken van tijdschriften. Dat doen we grotendeels op de ouderwetse manier: met en op papier. Bij dit vak leren de studenten schrijven, opmaken, denken in pijlers en doelgroepen, ze leren de tijdschriftmarkt kennen, op een redactie werken en nog veel meer. Het resultaat is vaak verbluffend. Binnen relatief korte tijd zet een groepje van 7 of 8 studenten een prachtige (schaduw)Villamedia of ander blad in elkaar. De tijdschriftmarkt produceert per jaar meer dan een half miljard tijdschriften, zo weten we uit recente cijfers, je zou dus wel gek zijn als je mensen niet klaarstoomde voor zo’n goudmijn. Maar wat nu als Zach Wise gelijk heeft? Kunnen we dan niet beter digitale tijdschriften maken? Maar wat als we dat doen en Wise heeft ongelijk? Begrijpt u mijn verwarring – en die van mijn studenten?

Midden in de hippietijd schreef de Nederlandse arts, antropoloog en filosoof Arie de Froe in De Groene Amsterdammer een rebels stuk over de jonge generatie. In dat stuk gebruikte hij een zinsnede die ik, eenmaal gelezen (dat gebeurde lang nadien) nooit heb kunnen vergeten: dat het in onze moderne, snel veranderende wereld eigenlijk de onopgevoeden zijn die de opgevoeden moeten opvoeden. De Froe bedoelde: jonge mensen lopen veelal in de pas van de tijd terwijl volwassenen, zeker naarmate de sociale verandering sneller gaat, steeds verder achter de feiten aanlopen. Dat was volgens mij goed gezien en heeft belangrijke gevolgen voor het onderwijs. Vandaar dat ik mijn poging tot peptalk altijd besluit met twee laatste raadgevingen, nummer 6 en 7: creativiteit en soepelheid. In een wereld die zo snel verandert als de onze gaat het er vooral om dat je in staat bent op een nieuwe situatie in te spelen, liefst nog in staat om die nieuwe situatie te voorzien of te sturen. Daarom moet je vindingrijk zijn en niet bang om te veranderen. Deze (volgens mij) waarheid als een koe brengt echter meteen een volgend serietje problemen met zich mee: hoe leer je mentale elasticiteit, hoe onderwijs je creativiteit en waarom zouden dergelijke mentale vaardigheden pas tijdens de laatste onderwijsfase verworven moeten worden? Ze horen immers bij ons, bij deze liquid times. Vandaar dat ik denk dat het begin van een oplossing, ook voor het journalistiekonderwijs, wel eens bij dit besef zou kunnen liggen. Vrij naar Multatuli’s eerste Idee: niets staat vast en zelfs dat niet.